Frans Post en Albert Eckhout met Johan Maurits in de tropen, bij de tentoonstelling ‘Frans Post, dieren in Brazilië, tot en met 8 januari in het Rijksmuseum Amsterdam
Op 23 januari 1637 arriveerde graaf Johan Maurits van Nassau Siegen (1604-1679) met zijn vloot op de kust van Recife. De Heren XIX van de West Indische Compagnie (WIC) hadden hem opdracht gegeven om het op de Portugezen veroverde gebied te consolideren en winstgevend te maken. Dat deze missie geen succesverhaal zou worden heeft niet aan de inzet van Maurits de Braziliaan gelegen. Mislukte suikeroogsten en de geringe steun van de bewindhebbers van de WIC waren er debet aan dat de kolonie in 1654 aan de Portugezen terugviel. Van deze Hollandse periode in Brazilië is echter een interessante nalatenschap bewaard gebleven: zowel archeologisch, historisch als kunstzinnig.
Schilderijen, tekeningen en prenten met Braziliaanse landschappen, haar bewoners, de flora en fauna en afbeeldingen van Johan Maurits Braziliaanse woonstedes getuigen daarvan. En niet te vergeten: het Haagse Mauritshuis. Naast natuurvorsers, geografen, cartografen en andere wetenschappers vergezelden de schilders Albert Eckhout (1610-1680) en zijn collega Frans Post (ca 1612-1680) Johan Maurits. Aan hen de taak de nieuwe kolonie letterlijk en figuurlijk in kaart te brengen. In 2004 stond Albert Eckhout -de protagonist van mijn afstudeerscriptie- centraal in een tentoonstelling in het Mauritshuis. Nu speelt Frans Post de hoofdrol in het Rijksmuseum. Anders dan in Nederland is in Recife de Nederlandse periode niet vergeten. De stad is gebouwd op Hollandse fundamenten. Op het plein waar ooit het paleis Vrijburg stond, is Johan Maurits standbeeld te vinden en voor schoolkinderen is de ‘Tempo dos Flamengos’ verplichte stof. Wegens de economische omstandigheden zou de huidige bevolking regelmatig verzuchten: waren de Hollanders maar gebleven, terwijl burgemeesters bij hun ambtsaanvaarding beloven te regeren als een tweede Johan Maurits. Er lopen zelfs heel wat jongens rond die luisteren naar de naam Joao Mauricio!
Voor we ons verdiepen in deze geschiedenis gaan we nog even langs in Den Haag. Hier liet Johan Maurits naar ontwerp van Jacob van Campen (1596-1657) een huis in classicistische stijl bouwen: het Mauritshuis dat in de volksmond smalend het Suikerpaleis werd genoemd, wegens de financiering uit de handel in suiker. In een brief aan Constantijn Huyghens omschrijft Johan Maurits deze woning als ’la belle, très belle et bellisime maison’.
Aan de wanden zag een ooggetuige schilderingen van Braziliaanse landschappen gestoffeerd met haar bewoners, de flora en fauna. De woning herbergde ook een verzameling; voornamelijk Braziliaanse rariteiten: assegaaien, bijlen, etnografische voorwerpen en opgezette uitheemse dieren, waaronder een krokodil, een waterslang, schildpadden, een rinoceros en zelfs een kleine olifant. Ooit zagen genodigden er zelfs een aantal naakte indianen die tot verbijstering en wellicht verrukking van de aanwezige Haagse dames, een woeste dans uitvoerden. Zoiets was in Den Haag nog nooit vertoond!
Gouverneur in Brazilië
Johan Maurits had een warme belangstelling voor het land en haar oorspronkelijke bewoners de Tupinamba- en Tarairiu indianen. De Europese bevolking, welke bestond uit circa 2700 katholieke Portugezen, plantagehouders, mulatten, uit Spanje gevluchte joden en Hollanders. Met hen ging hij regelmatig om de tafel zitten, maar het bleef onrustig in de kolonie. Sinds 1624 hadden de Nederlanders geprobeerd hun positie in dit gebied te consolideren, maar een niet aflatende guerrillastrijd belemmerde hen bij het rendabel maken van het wingewest. Alleen in de kuststreken van Pernambuco konden zij zich handhaven door hun overmacht op zee. Hier begon Johan Maurits aan de opbouw van de kolonie. Fortificaties, wegen, bruggen en kanalen werden aangelegd. Het kleine dorpje Recife groeide uit tot een dichtbevolkte stad. Op het eiland Antonio Vaz verrees Mauritsstad, het ‘culturele centrum’ van de Nieuwe Wereld, waarvan de ‘skyline’ gedomineerd werd door paleis Vrijburg.
Hier bevond zich een menagerie met lokale en Afrikaanse dieren, die met de slavenschepen waren meegekomen: zoals ‘tigers’, miereneters, tapirs, apen, schapen uit Angola, papegaaien en zelfs een olifant! Aan de westkant van het eiland bouwde Johan Maurits een buitenhuis, Boa Vista, dat door zijn strategische ligging naast de brug naar het vasteland tevens als verdedigingswerk fungeerde. Tegenwoordig herinnert de naam van het stadsdeel Boa Vista nog steeds aan deze 17e eeuwse bebouwing.
Bij Boa Vista was een observatorium, waar Georg Marcgraf (1619-1644), een wetenschappelijke omnivoor, zijn waarnemingen deed. Hier was ook een rariteitenkabinet, met naturalia, een verzameling voortbrengselen der natuur, en artificialia, door mensenhand gemaakte objecten. De bewindhebbers van de WIC, waren niet erg ingenomen met deze geldverslindende bouwactiviteiten. Reprimandes enerzijds en onvrede van de graaf over de geringe militaire en financiële steun anderzijds, resulteerden in Johan Maurits zelfverkozen ontslag. In 1644 kwam hij terug in het vaderland. Zijn vertrek werd in Brazilië onder alle bevolkingsgroepen zeer betreurd. Caspar Barlaeus, auteur van het belangrijkste boek over deze periode beschrijft de emotionele taferelen die zich bij zijn afscheid afspeelden.
Aan het aantal verdedigingswerken heeft het verlies van de kolonie niet gelegen: archeologen van de New Holland Foundation ontdekten maar liefst 80 Hollandse forten. In verschillende van Posts schilderijen zijn ze afgebeeld. Op de fundamenten van Fortaleza, het grote fort in het Noordoosten, verrees de gelijknamige miljoenenstad, waar de Avenida dos Holandeses nog aan de Hollandse periode herinnert.
Tapoeiers
In de strijd om de macht in Brazilië verzekerden zowel Portugezen als Nederlanders zich van de steun van lokale bondgenoten. De meer geciviliseerde Tupinamba indianen stonden aan Portugese zijde. De Nederlanders werden bijgestaan door de nietsontziende Tarairiu indianen, door hen ‘Tapoeiers’ genoemd. In zijn Gedenkweerdige Brasiliaense lant- en zeereise (1682), licht Joan Nieuhof de Nederlandse keuze toe: ‘Zij zijn ongemeen sterk en kunnen eenen stier ter neer vellen.’ Toch kon deze coalitie niet verhinderen dat Nederlands Brazilië in 1654 weer in Portugese handen viel. Over de Tapoeiers meldt Nieuhof ook: ‘Alle tapoeiers gaan bijna moedernaekt: alleenlijk hebben zij de roede van hunne mannelijkheid ingetrokken en bewonden in een beurse of netje,…en binden het met zeker bantje vast’, waarmee de wat raadselachtige string van Albert Eckhouts Tarairiu man verklaard is.
Het pendant toont een Tarairiu vrouw. Stappend over een paar stenen steekt zij een beekje over en lijkt even stil te houden voor de lens van de archaïsche fotograaf. De proviand die de schilder speels uit haar mandje laat steken, een mensenvoet, verwijst naar het kannibalisme van de Tarairiu. Zij aten niet alleen hun gedode vijanden, schrijft Barlaeus, maar ook de lichamen van hun overleden stamgenoten als daad van uiterste toewijding. Hun dierbaren konden nergens beter rusten.
Deze twee meer dan levensgrote doeken maken deel uit van de reeks nauwkeurig waargenomen etnografische portretten, die Albert Eckhout in Brazilië schilderde. Frans Post concentreerde zich op Braziliaanse landschappen met suikerrietplantages en suikermolens, waarin mensen als kleine, onduidelijke figuurtjes zijn weergegeven. Albert Eckhout bracht niet alleen flora en fauna, maar ook de bewoners heel gedetailleerd en realistisch in beeld. Dit realisme staat in scherp contrast met de gangbare beeldvorming van bewoners van de Nieuwe Wereld, die veelal door fantasie en mythe gekleurd was. Eeuwenlang werd de Europese visie op ‘de’ Indiaan door twee uit de oudheid en Middeleeuwen daterende stereotypen bepaald: de Indiaan als ‘tabula rasa’, een onbeschreven blad, of de Indiaan als ‘duivelsaanbidder’: de Indiaan als ‘goede’ dan wel als ‘slechte’ wilde.
Het belang van Eckhouts realistische werken moet vooral gezocht worden in de documentaire waarde. Ze verschaffen biologische, zoölogische, antropologische en etnografische informatie. De nadruk ligt op de fysionomische raskenmerken. Terwijl de koppen goed geschilderd zijn valt op dat anatomische details in enkele gevallen minder goed gelukt zijn. Dit kan worden verklaard uit het feit dat Eckhout koppen en lichamen van de uitgebeelde figuren afzonderlijk naar het leven schetste, waarna hij deze in zijn atelier componeerde tot monumentale portretten. Met het ‘uitvergroten’ van deze kleine schetsen tot meer dan levensgroot formaat, de schilderijen meten 2.60 x 1.60 m, had hij kennelijk moeite.
Ook de zwarte slaven wekten Eckhouts artistieke belangstelling. Zij werden sinds 1637, na Johan Maurits verovering van het Portugese slavenfort El Mina, als arbeidskrachten naar de West-Indische plantages gebracht. Aan deze mensonterende handel lag het advies van de 16e eeuwse bisschop Bartolomeus de Las Casas ten grondslag. Uit medelijden met de indianen, die niet bestand waren tegen het zware werk, adviseerde hij de Spaanse kroon om voor het plantagewerk de sterkere zwarten uit Afrika te importeren. In de discussie over deze zwarte bladzijde uit de geschiedenis hoor je zelden dat Afrikaanse koningen de bewoners van naburige gevangen namen en in de krochten van het slavenfort opspaarden tot een scheepsruim gevuld kon worden. In 2002 verscheen hierover een artikel van mijn hand in het Nederlands Dagblad.
Eckhout portretteerde ook een zwarte vrouw met haar zoontje.
Voor deze gelegenheid is zij mooi toegerust. Een huisslavin droeg geen mooie hoed en zeker geen sieraden. Hoewel predikanten het ‘bouleren met zwartinnen’ ernstig afgekeurden lijkt haar zoontje met de iets lichtere huidskleur van cafelatte, uit een verbintenis met een blanke geboren te zijn. De zeilschepen in de achtergrond van het schilderij verwijzen naar haar komst van overzee; zij is een zogenoemde zoutwaterslavin. Op een schets in Zacharias Wagners Thierbuch, bevindt zich een kopie naar Albert Eckhout van dezelfde vrouw met één verschil: boven haar linkerborst is duidelijk het brandmerk van Johan Maurits te zien. Hoe menslievend en humaan hij als bestuurder van Nederlands Brazilië ook te boek staat, Johan Maurits was een kind van zijn tijd. In zijn Politiek Testament noteerde hij de volgende aanbeveling: ‘daarom zou ik willen dat de lichamen der negers van het merk der Compagnie voorzien werden, opdat het bedrieglijk volk geen schlechteren voor betere in de plaats stelle’.
Diplomatieke geschenken
In 1654 schonk Johan Maurits Eckhouts etnografische portretreeks en een serie Braziliaanse stillevens aan de Deense koning Frederik III. In ruil daarvoor ontving hij de eervolle onderscheiding van de Orde van de Witte Olifant, waaraan een jaargeld verbonden was. Ook de zonnekoning, Lodewijk XIV (1643-1715), werd in 1679 bedacht met een schenking van schilderijen door Frans Post en tekeningen van Albert Eckhout, die model stonden voor een serie wandtapijten met Braziliaanse onderwerpen, de Tentures des Indes (Mobilier National te Parijs).
Een verzameling van ca. 800 Braziliaanse olieverfschetsen en tekeningen, merendeels van Eckhouts hand, belandde als de Libri Picturati, in 1652 in de bibliotheek van de keurvorst van Brandenburg, Frederik Wilhelm. Nadat deze sinds 1945 spoorloos waren, doken ze in 1977 op in de Jagiellonska Universiteits Bibliotheek in Krakau.
Eenzelfde wonder geschiedde enkele jaren geleden. Bij digitaliseer-werkzaamheden stuitte archivaris Alexander de Bruin in het Haarlemse stadsarchief op een map anonieme tekeningen. De daarop afgebeelde dieren bleken identiek aan geschilderde soorten in Braziliaanse schilderijen van Frans Post.
Deze tekeningen en schilderijen zijn in de tentoonstelling niet alleen tweedimensionaal, maar dankzij een bruikleen van Naturalis, ook ten voeten uit aanwezig. Zo worden zij niet alleen herkenbaar, maar zelfs aaibaar! Dat laatste is echter niet toegestaan. Voor wie het niet laten kan staat er een lama, wiens mottige vacht toch al kale plekken vertoont! De andere dieren zijn in de museumwinkel als knuffels te koop.
Frans Post
Frans Post vertrok op 23-jarige leeftijd naar Brazilië. De reis moet een onvergetelijke indruk op hem hebben gemaakt. Na zijn terugkeer in 1644 bleef hij voortdurend voortborduren op zijn Braziliaanse artistieke vocabulaire. In 1646 werd hij lid van het Haarlemse St. Lucasgilde, waar hij in de diverse bestuursfuncties bekleedde. Hij trad in 1650 in het huwelijk met Jannetje Bogaert (1627-1664). Zij overleed op 37-jarige leeftijd aan de pest, waarna de schilder achterbleef met de zorg voor 9 kinderen. Mogelijk groeiden verdriet en zorgen hem boven het hoofd. Uit latere berichten valt op te maken dat hij aan lager wal geraakt is. Wanneer Johan Maurits in 1679 het idee opvat om Post als koerier en explicateur mee te sturen met het diplomatieke geschenk voor Lodewijk XIV (1643-1715), raadt Maurits financiële adviseur Jacob Cohen dat af, aangezien Frans Post is ‘… vervallen tot den dronk en beevende’….
Een jaar later overleed hij, twee maanden na de dood van de man met wie hij in zijn jonge jaren zijn Braziliaanse avontuur had beleefd.
Verwantschap diertekeningen en schilderijen
Bij het zien van Frans Posts Gezicht op de Sao Franciscorivier, met aan de overzijde Fort Maurits uit 1639, is de relatie tussen de gevonden tekeningen en Posts schilderijen direct duidelijk. Prominent in de voorgrond staat een fouragerende Capybara, een waterzwijn, die vrijwel identiek is aan de twee die door Post zijn getekend. Een draagt een halsband. Kennelijk een gedomesticeerd exemplaar uit de menagerie van Johan Maurits. Aan de linkerzijde van het doek schilderde Post een grote cactus. De Bruins suggestie dat Post deze, naar een voorbeeld van een andere kunstenaar deed klopt. Van deze vruchtdragende cactus vond ik een houtskooltekening van Albert Eckhout in de Archives du Manufacture Nationale de Ceramique, Sèvres. Een zelfde cactus figureert ook in een plafondschildering met Braziliaanse vogels, een oranje trupiale en een zwartkeelspecht van Eckhouts hand in slot Hoflösnitz nabij Dresden, waar Albert Eckhout op aanbeveling van graaf Johan Maurits van 1653 tot 1664 als hofschilder van keurprins Johann Georg van Saksen in dienst was.
In Frans Posts Braziliaanse landschap met Suikermolen, in New York, en nog prominenter in het Braziliaanse landschap met Suikermolen uit de National Gallery of Ireland herkennen we nog meer dieren uit de Haarlem tekeningen: een kaaiman, een gordeldier, een wasbeer, een tamandua of kleine miereneter, een voor dood liggende luiaard en een Braziliaans stekelvarken en de capybara.
Deze hele menagerie passeert wederom de revue in het Kathedraal van Olinda uit het Rijksmuseum, dat nog gevat is in de originele houtgesneden lijst met een hagedis en een sprinkhaan. Dezelfde dieren figureren ook samen of solitair in Posts andere schilderijen.
In zijn publicatie over de gevonden Haarlem tekeningen merkt de Bruin op dat het nu zoeken is naar de missing link van voorstudies voor de ananas en kalebas in de voorgrond van Posts Gezicht op Olinda en het Braziliaanse Landschap uit 1652, die zich beide in het Rijksmuseum bevinden. Zoeken hoeft niet meer; ik heb ze gevonden tussen Eckhouts olieverfschetsen in voornoemde Libri Picturati in Krakau. Ze komen eveneens voor in Stilleven met Ananas en watermeloen en Stilleven met Kalebassen in het National Museet in Kopenhagen.
Van 1648 dateert een Fremdkörper in het oeuvre van Frans Post: het oudtestamentische Offer van Manoah uit 1648. Voor zover mij bekend zijn enige historiestuk. De toekomstige ouders van de oudtestamentische krachtpatser Samson offeren een bokje uit dankbaarheid voor de hen aangezegde geboorte van een zoon. Samson: die dankzij de kracht verkregen uit zijn nimmer geknipte hoofdhaar, de Filistijnen zou verslaan, maar zichzelf door zijn blinde liefde voor Delila, ten gronde richtte. (Richteren/Rechters 13: 1 e.v.).
Het landschap is onmiskenbaar van Frans Post, maar de goed geschilderde, fraai geklede figuren en het glanzende vaatwerk zijn dat duidelijk niet. Deze zijn door een kunstenaar uit de omgeving van Rembrandt, mogelijk Ferdinand Bol, ingeschilderd. Hier treffen we het gordeldier, de leguaan en de kalebas uit bovengenoemde schilderijen weer aan.
Ook Caspar Schmalkalden (1616-1673), Willem Piso (1611-1678) en Georg Marcgraf (1619-1644) noteerden en illustreerden hun Braziliaanse wetenschappelijke observaties. Deze zijn samen met werk van Post en Eckhout opgenomen in publicaties die een ware fundgrube vormen voor de Nederlandse periode in Brazilië. Het letterlijk en figuurlijk gewichtige standaardwerk van Caspar Barlaeus (1584-1648), Rerum in Brasilia etc. uit 1647. In de decoratieve motieven en cartouches van de daarin opgenomen deelkaarten van Georg Marcgraf, die in 1643 werden samengevoegd tot een grote kaart: Brasilia qua parte paret Belgis figureren de de landschappen, suikermolens en dieren van Frans Post.
In 1648 verscheen Willem Piso en Georg Marcgrafs, Historia Naturalis Brasiliae. In deze publicaties komen we naast de lama, de tapir en de capybara een jaguar en nog drie oude bekenden tegen: de grote miereneter, de luiaard en het Braziliaanse stekelvarken. Uit het feit dat deze soorten voorkomen in deze publicaties kan worden afgeleid dat Post ze maakte in Brazilië. De kleine scènes op Marcgrafs kaart met hacienda’s, suikermolens en vechtende en jagende indianen in de achtergrond herkennen we eveneens in Posts schilderijen. In een gedetailleerd getekend Braziliaans Landschap uit Boedapest dat gelukkigerwijs thans in de tentoonstelling Topstukken uit Boedapest in het Frans Halsmuseum te zien is komen we een soortgelijke scène tegen. Zie bespreking van deze tentoonstelling op deze site.
In de hoogzit onder de centraal afgebeelde strijdende indianen tenslotte, herkennen we de kreek met het rif en daarvoor de uitkijkpost uit de achtergrond van Eckhouts etnografische portret van de zwarte slavin met haar zoontje.
Met het vertrek van de Nederlanders uit Brazilië was het laatste woord over deze periode niet gezegd. De Braziliaanse mand met vruchten van Eckhouts zwarte slavin kent een interessant Nachleben. In museum Flehite in Amersfoort, bevindt zich een door Jacob van Campen geschilderd paneel met identieke mand. Dezelfde mand zag u wellicht ook tijdens de exclusieve openstelling van de Oranjezaal in Huis ten Bosch. In Jacob van Campens Triomftocht van Oost en West draagt de Nederlandse Stedenmaagd eenzelfde rijkelijk met fruit gevulde Braziliaanse mand.
Conclusie:
Op grond van de grote verwantschap tussen de dieren in Frans Posts schilderijen en gravures naar zijn werk in Barlaeus èn de dieren in de kaart van Marcgraf, kunnen de anonieme Haarlem tekeningen worden toegeschreven aan Frans Post. Anders dan de tekeningen die Johan Maurits als diplomatiek geschenk weggaf, nam Frans Post zijn tekeningen mee naar zijn woonplaats Haarlem, waar ze uiteindelijk in het stadsarchief zijn beland. Nu deze diertekeningen overtuigend met soorten in Posts schilderijen in verband zijn gebracht was het aldus de vinder, De Bruin, tijd om op zoek te gaan naar de missing link waar het de natuurgetrouw weergegeven cactusplant, de ananassen en kalebassen betreft. Uit het voorgaande is gebleken dat deze gevonden zijn tussen de tekeningen en schilderijen van Albert Eckhout.
‘Schipperen tussen zwart en wit’, Nederlands Dagblad, 2 juli 2002.
Plafondschilderingen Albert Eckhout in Schloss Hoflössnitz
Tentoonstelling: Frans Post: Dieren in Brazilië t/m 8 januari 2017, Rijksmuseum Amsterdam
Bespreking: Hollandse Meesters uit Boedapest in het Frans Hals Museum, Haarlem, tot 13 februari 2017